Losse eindjes
Monter Januari 2008
Een man die 's morgens als eerste opstaat met een vastberaden moed er een mooie dag van te maken. Dát is wat ik ben, moet ik bekennen. Lang ben ik trots geweest zo te zijn. Nadat ik mijn blik vertederd heb laten schijnen over de nog slapende ander naast mij, vangt mijn eerste been ontroerd aan zich in beweging te zetten, gevolgd door een gniffelende tweede. Het lichaam richt zich op, haalt eens diep adem, balt de vuisten en strekt de spieren in volle kracht met de gedachte: "Zo! Koffie zetten en ontbijt klaarmaken. Naar de bakker - desnoods door weer en wind. Ze zal het fijn vinden."
Het is een zegen om zo wakker te mogen worden - iedere ochtend weer. Zonder last van de schade die alle voorheen geleefde dagen in de zojuist voorbije nacht, ergens diep van onder, heeft gepoogd te repareren in dromen die onverklaarbaar zijn.
Om vijf uur 's ochtends, vroeger dan gebruikelijk, terwijl de rest van het gezin nog op een oor ligt sta ik op. Even later op de fiets springend met een gevoel voor avontuur om mijn taak als versgebakken krantenjongen te volbrengen. Een ervaring. Mijn wijk lag voor het grootste deel in het bos waar ik iedere ochtend als ware ik de eerste mens op de maan mijn intrede deed tussen de dieren die mij als buitenaards wezen begroette als ik voorbij kwam razen op mijn ruimtefiets.
Thuisgekomen, een uurtje na aanvang van mijn tocht, ging ik koffie zetten en de ontbijttafel opmaken, terwijl het nog steeds van een slapende stilte was in huis. Eenmaal dit gedaan begaf ik mij de trap af naar het slaapvertrek van mijn moeder. Met zachte hand poogde ik haar wakker te maken door lichtelijk haar schouder te bewegen. "Mama, het ontbijt is klaar, kom je?" fluisterde ik haar dan toe zodra ik leven begon te zien in een voorheen sereen slapend gezicht.
Nu, weet ik dat er een andere oorzaak was. Het was geen gewaarwording van een talent. Het was niet hetgeen waar ik nog velen jaren in geloof op zou gaan bouwen. Het was niets anders dan een ontdekking. De ontdekking van een discipline waar een beloning uit voortsproot waar ik in geloofde; dat ik met het gelukkig maken van de ander mijzelf kon bedienen met het recht op een zelfde geluk. Vanmorgen stond ik stil op, als een hopman die uren in de regen had gelopen met zijn pupillen. Een die zich nat en koud voelt. Een die het liefst zich wil laten zakken tegen een boom onder de verzuchting die hem vertelt dat alles voor niets is geweest doch, in plaats daarvan in goede orde achterom kijkt naar zijn troep, droeve gezichten ziet en monter zegt: "Kom op! Jongens: de moed erin houden" en dan ogenschijnlijk vrolijk verder gaat.
Marc Marc, Amsterdam, januari 2008
| |