BombarieAvonturen op een bootjeMarc Marc verhaalt over boottochtjes in Amsterdam en omstreken met de "Bombarie". De familie waterhoen
30 maart 2005
Vader en moeder waterhoen hebben het geluk.
De lente is zo fris; groen en nieuw aangebroken.
Moeder waterhoen heeft twee schattig mooie eitjes
in haar nieuwe nest gelegd - beter gezegd: geperst.
Nu moet ze nog gaan broeden en haar taak volbrengen
maar, het huis is nog niet voltooid; niet helemaal af.
"De zon schijnt vrolijk voor ons hoenen,
Ik zoek naar takjes en naar twijgen
En als ik dan weder huiswaarts keer
Te zijn of niet te zijn: een hoen
Zo trok papa waterhoen voort door zijn smalle gracht. Alsmaar dichten en rijmen op zijn snelle zoektocht naar fijne zaken waarmee hij snel thuiskomen kon met praal en hoenderpracht. Hij dacht aan de beschutting van zijn verborgen nest: zo tevreden was hij over de vonst van de eeuw die hij had gedaan toen hij met zijn vrouwtje trouwde. "Ik ben een Einstein" droomde hij trots zijn theorie en zag een takje plots'ling boven komen drijven waarmee hij dan weer zijn kwieke nest verder bouwde.
"Hé!, wie daar? Hoor ik daar een hoen?"
koent mama uit haar hele doen
en verschrikt vanuit haar nest.
"Wat moet dat!? Is dit een test?"
Mama waterhoen kan niet zien
waarom 't hele huisje klotst,
't nest tegen de kade botst.
Wellicht een aardbeving misschien?
De ganze woning wordt bekneld,
wiebelt vervaarlijk en trilt,
als 't water haar woning in snelt
en dat gaat zeker niet mild.
De kale man stapt het dek op van zijn boot
die heftig schudt onder zijn kordaat gestap.
Het is lenteweer dacht de kale gevat.
De boot moet weer gaan varen, dat is een nood
en bepakt met een zware gereedschapstas
was hij op weg gegaan - een seizoen in de was.
De lente moet mensen weer laten klaren.
Zoveel te doen en zoveel te sleutelen
aan de boot die in deze bloemige gracht
zich al smachtend hier ligt te verkneukelen.
De kale man vangt aan om liters water -
emmers vol - uit zijn boot te scheppen.
Hij ziet twee waterhoenen zenuwachtig
alsmaar om de boot heen aan 't kleppen.
Ze schrikken pijnlijk iedere keer weer meer
als een emmer over boord gaat keer op keer.
Niet enkel zijn zij zich aan 't verbijten.
Ook de toeristen die op zo'n mooie dag
als vandaag aan deze schone bloemengracht
lustig lopen rond te kijken
en nieuwsgierig plaatjes schieten vliegen op.
De gracht staat ineens volledig op zijn kop.
"Papa waterhoen! Doe iets!" hoent mama waterhoen. Papa waterhoen echter is niet bepaald een vechter, houdt een veilige afstand en voelt zich vooral gestoord; zijn zonnedag overboord, toen hij aan het dichten sloeg, peddelt rond, niet bij machten in warrige gedachten: "Och, ik weet het even niet meer,
Wat gebeurt er in ons leven?
Ik weet niet wat staat te gebeuren;
"Zeg, mensenschoft, wat zit je daar te staren en mij te zeven? Alsof ik niet genoeg heb aan mijn hoofd! Ik wil naar huis, naar mijn eitjes: mijn toekomstig kroost; mijn nieuwe thuis. Ik wil doorgang krijgen zonder maren, zonder te beven en zo nodig offer ik mijn leven." Blaart mama hoen.
De kale man ziet versteend
steeds in wanhoop pogen,
mama waterhoen gemeend
wal en schip te gozen.
Het kan nu eenmaal niet,
het is toch echt veel te dicht.
Hij kijkt het scherp aan,
ziet plots dan eind'lijk het licht:
"Verdorie, die hoendertroel
heeft haar nest, haar hele boel
tussen de wal en de boot
hier aan deze kadewand."
Hij snapt ineens haar nood.
"Hé, wat mot dat hier? Jij ondraaglijk menspersoon? Kale man - jij gnoom, die mij betastte in mijn nest - het was zo schoon. Krijg onderhand aan jouw de pest, jij onechte zoon!" Koent mama waterdier. "Och, lieve schat, jij moeder waterhoen. Zo graag zou ik willen geven een zoen, die ons weer tot elkander brengen zou; jij jouw huisje weder vinden zal, Wouw! Dan mij in 't leven niets verwijten kan." Probeert de kale man te lijmen; een wit voetje bij haar te slijmen.
De kale man maakt zich nu zorgen
over 't komend plezier van morgen
want, inmiddels al wel begrepen,
een waterhoen een nest heeft gebouwd
waarin zijn vrouwtje kleintjes schenkt,
tussen het midden aan de wand
en de wal in een stoterband.
Hij staat nu aan de kant en denkt:
"Welke hoenerige Einstein
heeft dit bedacht?"
Peinst de kale man zich een genie
en speurt het water af
met een kermend manneke
in 't vizier dat kijkt: ik nie, ik nie.
Papa waterhoen ziet een vuile boosaard schelden en weet dat daar staat de schoft, die zijn leven kapot heeft gemaakt: dat vieze hekelige gedrocht! Nog steeds in een roes van 't dichten galmt hij terug in laatste plichten: "Hé, jij daar, daar op die kade
Zo slecht als jij gaat met ons dieren:
Als ik zo langs jouw moenen ga,
'k Verfoei die gemeen kijkende kop.
De kale man denkt: "Dit geeft geen pas,
hier moet iets gebeuren en welras.
Hij vangt aan een evacuatieplan te sturen.
Onder groot protest haalt hij het moedernest
weg om haar op te schuiven een aantal meters weg
van haar oorspronkelijk stek.
Hij sjort aan touwen en aan de stang.
Voelt de hete adem van een hoendermoeder
en wordt dan angstig bang.
Met trillende benen schuift hij het nest
uit de hekele positie vandaan.
Het is niet eenvoudig want de knopen zijn goed aangelegd.
Het is zwoegen onder een kakelhoen moeders protest,
niet ver van hem vandaan.
"kakelhoender, hoe hie en ka
Ik dacht: mozes zou mij verlichten
Zo in het onder en gezier
en als het komt tot op 't moment,
Het laffe mannetje heeft
althoos afgedaan, hij beeft
en is feitelijk verlaten;
kan alleen doelloos in 't dool
met zijn vliezen zo frivool
enkel nog maar afscheid klaten.
Mama waterhoen verkent
begaan, dan desperaat haar nest,
doch voor haar is 't gelijk Gent
en zeker niet meer op haar best.
"Oeh! zo ik 't leven al aanbad;
'k wou dat ik reeds de dood bezat."
Verzucht een papa waterhoen
na zijn buikje volgevreten
met smakelijke eieren,
Westertoren aan 't beieren
en een kale man is geschokt
dat hier zoveel leed word berokt.
"Die kale die daar zat te peinzen,
zijn buiging richting ons hoenen,
Slepend enig kabel en touwen,
Ach, het leven is een hoenderbaan.
(C) Marc Marc
| |