Marc Marc verhaalt over boottochtjes in Amsterdam en omstreken met de "Bombarie".
Oesters aan De Nieuwe Meer
juni 2004
Een bericht komt ter elfder uren en meld dat we kunnen gaan 'inliggen' voor een filmvertoning aan De Nieuwe Meer. We dienen in het zwart te komen om goed getransformeerd te kunnen worden in een dame die op het witte doek vaak laat blijken gretig tegen een man op te willen schuren.
Het weer is matig. Omdat een handelaar hierin beterschap voor die avond heeft beloofd, besluit ik toch de gok te gaan wagen en een commando samen te stellen. De meeste kandidaten zijn niet te bereiken, kunnen niet of hebben straf wegens wangedrag.
Even voor zevenen komt de eerste gast aan huis begeleid door een paar grote tassen. Er is veel twijfel of de accordeon mee de boot in moet of niet. Het beeld van onze gondel die voort zal glijden over de Schinkel, begeleid door melancholische klanken van een matroos die daar zijn wortels heeft spreek erg aan maar, laat hem nu hem vooral een vriend zijn aan boord en onbekommerd kunnen toeven. En, dan nog niet eens gesproken over de veiligheidsrisico's van het instrument op mijn kwetsbare boot vol met gasten van allerlei allooi.
Bepakt met proviand voor mens en boot stappen we om zeven uur richting de boot. Die ligt al opgetuigd op ons te wachten. "Sveta", zoals ze heet in de vrouwelijke vorm van de mannelijk geregistreerde vorm die luistert naar de naam "Bombarie", is die middag al liefkozend toegefluisterd. Alle verbindingen zijn nog eens grondig aan een proef onderhevig geweest en goedgekeurd voor de komende vaart. "Boris", zoals de motor is genaamd, is ook onder handen genomen. Niet omdat ik dacht dat hij problemen op zal gaan leveren. Hij is als een goed afgerichte vechthond. Vroeg of laat zal hij een keer de fout in gaan en dan het baasje bijten.
Op de mobiele telefoon, die vijf over aangeeft, komt een bericht binnen van een ongeduldige fotograaf die precies om zevenen reeds aanwezig was geweest en ons nog niet had aangetroffen. Of het wel door ging? Per omgaande word zij bericht dat dit het geval is. De Duitser uit eigen huis komt aan met een veelbelovend pak karton waar een kraantje aan zit en oneindig uit valt te tappen.
Al liggend aan de kade van de Bloemgracht verstrijkt de tijd. We liggen prachtig zo, daar niet van. We zouden niets eens hoeven uit te varen om het tot een gezellige avond te maken met mensen die elkaar niet kennen. Het avontuur echter wacht op ons verderop. Ook word ik verondersteld om rond half negen bij de sluizen te zijn om de bassist van onze band op te pikken.
Een vuurrode auto rijdt langzaam voorbij en claxonneert. Dat zullen vast nog een deel van de te verwachten gasten zijn. Even denk ik de wagen te herkennen van een ongenodigde - een die straf heeft op dit moment. Even later blijkt dat niet het geval te zijn. Het was de dame met zacht en liefelijke stem uit een land dat niet eens zover ligt maar voor mij op dit moment onbereikbaar lijkt. Vergezeld door twee voor mij vreemde mannen - een die Turks is en vreemd genoeg David heet en ene Peter die eigenlijk Pjotr is genaamd en in vuilnis doet, verschijnen aan de kade. De dame vraagt of ze wel in de boot mag. Ze heeft nogal zware schoenen aan, zegt ze verontschuldigend? Al kijkend naar haar schoenen, die er inderdaad zeer zwaar uit zien, overleg ik met de rest van de gasten. Na enige twijfel, die niet zonder spot was bedreven, help ik haar en de twee mannen behoedzaam in de boot. Met een lach maakt iedereen met elkaar kennis, terwijl ik me bezig houd in telefonische verbinding met de nog ontbrekende gast.
Had ik nu eens de gasten een half uur verzameltijd gegeven, zijn we nog niet op tijd weg en hier helpt geen cursus in reisbegeleiding aan. Die houd geen rekening met een cultuur van te laat komen die anders geborenen er op na houden in deze constellatie. Die weten het op een of andere wijze altijd weer voor elkaar te krijgen om op kritische moment een teken van leven te geven die vertraging afdwingt. Hoe je het schema ook indeelt; altijd is er wat met hen.
We zijn los. De motor met een zwenk in z'n vooruit en dan langzaam gas. De neus scheert gevaarlijk langs een ophoog gehesen motor van de voorliggende boot. Dit is altijd al zo geweest en dus routine geworden hoewel nooit geheel zonder spanning die het varen nu eenmaal met zich meebrengt. Terwijl de gasten druk met elkaar aan het nader kennis maken zijn, is er voor mij slechts een ding: het richten van de neus in een richting die niet zoenen zal met een andere en naar de goede richting wijst.
Wij varen de Bloemgracht uit en de neus draait behoedzaam naar links de Lijnbaansgracht op. Geen monsters hier die vol gas verhinderen om Boris even op gang te laten komen - een zekere passie te laten ontwikkelen die een volle vaart vooruit mogelijk zal maken. Voor de koeten verderop houd ik in. Waarom het spel verstoren dat zij met hun kroost spelen? Een zo aandoenlijk gezicht dat ik het nooit heb kunnen begrijpen waarom anderen vaarders hier zo harteloos aan voorbij kunnen gaan.
Een uitzichtloze bocht dient zich aan die mij zegt wel heel kalm aan te moeten doen. Het indraaien richting Singelgracht blijft een hachelijke zaak. Ieder moment kan er van links of rechts een rondvaartgod komen aanstormen die geen genade kent. Meestal is dit niet het geval en kan er opgelucht adem gehaald worden omdat ik dan geen noodgreep hoeft te doen. Zo ook nu.
Op weg naar het Lido gaat alles gestaag in volle vaart totdat er een boot met een aanhang van een lange sliert waterfietsen in het vizier komt. Begrijpt hij mijn aantocht of moet ik inhouden? Altijd weer deze vraag die maakt een kapitein een eenling is. Terwijl de rest aan het feesten is ben ik alleen bezig met de correctheid van het varen en de veiligheid. Als al mijn collegae op het water zich correct aan de regels zouden houden, dan zou ik even zo goed een feestnummer kunnen zijn zonder verlies aan veiligheidsprotocol. Zo werkt het helaas niet. Ieder moment moet ik opletten om er voor te zorgen dat onverwachte situaties het hoofd worden geboden op straffe van het verlies van een of meerdere gasten of mogelijk ook de boot. Het dragen van deze verantwoordelijkheid heeft nadelen. Er is ook een mooie kant aan, als men bedenkt dat hierdoor alle aanwezigen in de boot onbezorgd aan het genieten zijn op een wijze waarvan ze nog lang van kunnen nagloeien. Hoe eenzaam kan je zijn in de queeste van het samenbrengen van geesten die jouw vriendschap mogen dragen maar daar verder niets van weten? Mijn boot is een drijvend eiland waar iedereen opspringen mag die verder wil als het vasteland. De regels van op het water zijn, in een boot die gekenmerkt mag worden als een vluchtelingenboot - dus overbeladen - is wat anders gezien de situatie en vooral het karakter van de gasten. In deze lijkt geen gast te beseffen wat er op het spel staat voor een kapitein die de veiligheid wil borgen. Men doet maar wat. En ik? Ik moet er voor zorgen dat alles goed gaat. Hier helpt geen enkele preek tot hen die wachtend zijn op sensatie.
Wellicht ben ik fobisch als kapitein omdat ik in mijn achterhoofd vaak negatieve scenario's heb. Het zijn dromen en gedachtespinsels, ik weet het. Ik weet ook dat deze voortvloeien uit mijn ervaring van kinds af aan - toen ik aanving te gaan varen met mijn jeugdvrienden, al roeiend tegen dreigende vrachtschepen de Biesbos bereikte en nooit het roer uit handen kon geven.
Bijna een jaar lang, niet eens zo lang geleden, kreeg ik nachtmerries van het redden van een kind dat mij eens is overkomen. Steeds dieper duikend in die zwarte stroom met de opmerkelijke naam 'De Mark', naar adem snakkend en dan weer opnieuw omlaag om graaiend in het wild te pogen de peuter te grijpen. Als in een wonderlijk verhaal werd het kind gered en zie ik nu nog voor me hoe ik zwom naar de kant, met tussen mijn twee handen dat kleine hoofdje, alles precies zoals ik had geleerd voor mijn zwemdiploma waarvoor het reddingzwemmen voorbeeldig was ingestudeerd. Ik slaagde want een goede zwemmer. Nooit had ik kunnen vermoeden dat deze kennis - deze aangeleerde reactie - zo ingrijpend zou worden dat het me allemaal als volstrekt normaal overkwam dit gedaan te hebben. Het kind werd, niet geheel volgens de regels, grondig door elkaar geschud om het weer te laten ademen en even later aan de moeder afgeleverd. Die, en dit staat qua beeld in mijn geheugen gegrift, vol in paniek kwam aanlopen als in een 'de schreeuw' van Edvard Munch, terwijl ik nog bezig was om uit het kleine ding een teken van leven te schudden.
Nadat alles enigszins bedaart was - het kind leefde immers nog - kreeg ik vijf gulden voor mijn verdienste en een onhandig bedankje van de moeder Ik wendde huiswaarts en kreeg een standje van mijn eigen moeder omdat ik er weer eens zo vies eruit zag. Enig uitleg had geen zin. De toon was al gezet op basis van allerlei perikelen waar een jongeman van mijn leeftijd toen nu eenmaal geen vat op had.
Sinds enige jaren kijk ik weer televisie en heb gemerkt dat ik het nodige heb gemist. Het jeugdjournaal bijvoorbeeld. Met grote ontsteltenis was ik vervolgens getuigen van de grote hoeveelheid ellende die dagelijks over de jeugdige kijkertjes werd uitgestort. En dat allemaal ook nog eens op een infantiel en pedant toontje. Wat een akelig concept om kinderen al zo jong bloot te stellen aan zo'n grote dosis wereldse ellende die volstrekt buiten hun macht om gaat en ook nog eens geen deel uit maken van hun perceptie. Naar het schijnt bestaat het jeugdjournaal al heel wat jaren en maakt mij plots duidelijk hoe het toch komt dat jonge mensen zo onverschillig zijn geworden voor de ellende in de wereld. Dit met dank aan het jeugdjournaal.
Bij iedere uitzending geeft de redactie eigenlijk zelf al aan hoe het wel zou moeten door een bericht op te nemen dat hoort bij de belevingswereld van kinderen. Iets verslaan dat te maken heeft met een gebeurtenis waar kinderen vat op hebben gehad vanuit een eigen kader. Een voorbeeld hiervan, dat mij aansprak, ging over twee jongetjes die een peuter het leven hadden gered uit een vijver. De hele wijze waarop dit in het nieuws kwam en aan hen aandacht werd geschonken vanwege een zo benoemde heldendaad, deed mij de tranen in de ogen springen omdat ik heel goed begreep wat hier aan de hand was geweest; wat deze jongetjes hadden voorkomen door krachtdadig in te grijpen en ik kon mij zo goed voorstellen, op een kinderlijke wijze, wat er zich voltrok voor de camera. Toen dacht ik: wat is het geweldig dat vandaag de dag dit op deze wijze in een mooi daglicht komt te staan en dat zij daarmee, naar ik hoop, hun moedige daad kunnen verwerken. Waarom sprak mij dit zo aan? Wellicht is er hier sprake van onvoldoende erkenning als het om de erkenning van mijn eigen daad zou gaan. De eer is van weinig belang gebleken, hoewel ik niet ontken dat ik een zekere verbintenis met de eer voel van die twee jongetjes uit het jeugdjournaal. Wel voel ik mij achteraf tekort gedaan met het ontbreken van een gepaste waardering voor mijn levensbedreigende inzet, ook al zag ik dit tijdens het gebeuren helemaal niet zo; toen geen kans heb gekregen om het te verwerken en daarmee veroordeeld om vijfentwintig jaar later nacht in en nacht uit gestoord te worden in mijn nachtrust met zwartgallige en paniekerige beelden van een mislukte redding in plaats van mooie dromen over mijn heldendom.
Pas in die periode van slechte nachten kwam het allemaal weer boven en begon ik er over te praten. Met het bezig zijn van het schrijven van een gedicht erover lostte de nachtmerrie tenslotte op. Nog steeds is er nog wel een echo van angst dat het zich nogmaals voor zal doen. Een held zijn is voor veel mensen wellicht iets om te begeren. Ik zeg u dat de prijs die men moet betalen voor een heldendaad hoger is dan men bedenken kan en zeker niet te ambiëren.
Deze ervaring bepaalt sterk mijn houding als kapitein van de Bombarie. Als gastheer ben ik heel toeschietelijk. Als kapitein heb ik weinig tolerantie. Mijn wil op dit vlak dient wet te zijn en zo de gasten dit niet direct beseffen, zal ik er alles aan doen om dit desnoods met 'harde hand' duidelijk te maken. In deze boot zijn het mijn regels die bepalen wat wel kan en niet. Ieder falen hierin kan het verlies zijn van een dierbare. En dan? Ja, dan heeft iedereen spijt. Ik ben er voor dit ruimschoots van te voren aan te zien komen en impopulaire maatregelen aan te kondigen ter preventie van een boze droom die zich 's nachts opdringt en werkelijkheid worden wil. Veel begrip hiervoor is niet te verwachten dus gooi ik het nu over een andere boeg. De nieuwe stijl is dat de gasten die in de boot stappen direct verteld word dat ze zich veiligheidshalve dienen te conformeren aan mijn instructies omdat ik nu eenmaal beschik over kennis en ervaring die de hunnen te boven gaat. Heel pretentieus - hoewel wel met een lach gebracht - en effectief gebleken bij navolgende vaarten. De baas spelen is niet altijd eenvoudig maar kan wel heel vruchtbaar zijn en leiden tot het bereiken van een hoger doel.
Inmiddels zij we aangeland bij het Casino - ter hoogte van het Leidseplein - waar we gaan wachten op de Australiër die vaak van de partij is op onze missies en tevens een meester is in het te laat komen dan wel op de meest onverwachte kades te verschijnen om alsnog op te stappen met een onwaarschijnlijk legerproviand waar wellicht zijn eiland van noord naar zuid mee te doorkruisen zou zijn .
Wij worden zoals gebruikelijk nieuwsgierig gade geslagen door de passanten. Iets dat de stemming immer verhoogd en het van hun gezichten valt af te lezen dat wij te benijden zijn. Even later draaien wij met onze Australiër aan boord de Boeren Wetering in. Wij varen langs werkzame koetjes die zich thuis voelen in de voor hen aangelegde drijvende villawijk en langs schaars geklede kalfjes die al wachtend op eenzame mannen baden in rood licht.
Bij de viersprong aangekomen draai ik naar rechts het Noorder Amstelkanaal in met het idee zo via de Stadiongracht en Olympiakanaal op de Schinkel te komen. Op de terugweg, zo had ik bedacht, vaar ik dan via het Zuider Amstelkanaal - de andere lus terug.
Gezellig glijden wij gestaag langs dure villa's aan de ene kant en heel wat minder gefortuneerde bewoning aan de andere. Het is er vergeven van de ganzen die ons achterdochtig gadeslaan. Een mannetjes-gans had blijkbaar even genoeg van zijn harem want geheel aan de rechter kant aan het peinzen terwijl zijn harem links in vergadering aan het dobberen was. Hij schrikt plots op uit zijn gepeins en ziet mijn boeg tussen hem en zijn investering komen. Hij doet nog een poging te verenigen doch ziet zijn gezinsleven alsnog splijten. Even wordt hij aan het zicht onttrokken van het vrouwelijke comité, wat tot paniek bij hen leidt en zo te zien, aan de andere kant, is hij er ook niet gelukkiger van geworden.
In de verte zie ik een fata morgana van een wal met keien die ons lijkt te beletten verder door te varen. Bij het naderen wrijf ik voor de zekerheid mijn ogen nog eens uit. Het zinnenbeeld verdwijnt niet. We kunnen er niet door! Ik begrijp er niets van en het duurt even voor dat ik echt kan geloven dat het hier op houdt. Al had ik deze route nog niet gevaren, de kaart van de Amsterdamse grachten zit toch behoorlijk goed in mijn hoofd. Ik behoor volgens de kaart uit te komen op de Stadiongracht. Ik moet terug om via het Zuider Amstelkanaal er te komen. Later kijk ik het thuis nog eens na. Mijn kaart geeft gewoon niet aan of er wel of geen doorvaart mogelijk is. Eenmaal terug bij de viersprong valt het iemand op dat er wel degelijk een bord langs de brug hangt met het symbool van een doodlopende vaart. Oeps.....
De bassist die bij de sluizen wacht word ingelicht over onze vertraging van een half uur. Ik vraag hem of er al veel boten door de sluizen zijn gekomen. Dit blijkt niet het geval te zijn. Wij spoeden ons in volle vaart via het Zuider Amstelkanaal richting Stadiongracht. Bij de Parnassusweg aangekomen bedenkt de Australiër dat er een patatkraam op de brug staat en omdat sommige gasten honger hebben zijn geef ik tien minuten pauze. Tussen de bodems van onze dubbelwandige boot is inmiddels veel water gelopen dus deze stop komt wel goed uit om dit eruit te hozen.
De tijd verstrijkt en is de tien minuten al ruim gepasseerd. Waar blijft die Australiër en fotografe toch? Op deze manier lopen we veel te veel vertraging op. Uiteindelijk kunnen we pas na vijfentwintig minuten vertrekken en komt uit dat er een toilet gezocht moest worden.
Met deze extra vertraging voor ons uit lopen we het Olympiakanaal binnen en gaat de telefoon. De bassist vraagt zich af waar wij blijven. Nog even, zeg ik, dan komen we op de Schinkel en kan je ons zien. Deze doorgang naar de Schinkel is kort doch zeer idyllisch. Het lijkt als of wij varen op een toevallig verdronken landweg met belendende romantische buitenhuisjes waar geen mens van weet wat er achter de luiken gaande is.
Als we dan een uur later dan afgesproken de Schinkel op draaien zit iedereen aandachtig te kijken naar het gepruts met het ontkurken van een weerspannige fles wijn, ontgaat hen zo het moment dat onze horizon machtig verbreed word met dat mooie uitzicht op de Schinkel dat plots vanuit een draai zichtbaar is geworden. Een vlakke waterspiegel die begrenst wordt door curieuze woonboten waar, naar vermoeden, schilderijke mensen wonen en het leven onwaarschijnlijk is. Ik poog nog om ze er op attent te maken. De fles wijn is blijkbaar toch interessanter. De schouder ophalend gunt men het slechts een heel korte blik. Soms krijg ik het gevoel dat ik paarlen voor de zwijnen aan het gooien ben. Dan denk ik: iedereen beleeft het op een eigen manier en misschien hebben mijn gasten nu wel een fantastisch verhaal over het ontkurken van een fles wijn opgedaan. Wie zal het zeggen?
We drijven langzaan richting de sluizen als twee eenden al hun aandacht geven aan ons gezelschap. Die hebben honger, zoals zij altijd honger lijken te hebben, en ik vraag of er nog brood is. Dat is er volop. Ik werp een aantal stukjes in hun richting. Heel gretig stuift het stel er op af. Het vrouwtje denkt blijkbaar: "hee, dit smaakt naar meer", en stormt op onze boot af met een brutaliteit die mij zegt dat ze geen gebruikelijke honger heeft en haar alle gevaren van het contact met de mens laat trotseren. Ze springt met herhaling op de rechterkant van de boot en hapt naar een ieder die haar een hand toe steekt met het idee dat het eetbaar is. Het is me wel vaker opgevallen dat de vrouwtjes bij de gevleugelde waterpeddelaars veel meer lef hebben dan de mannetjes. Hier is dat duidelijk het geval. Het mannetje durft niet wat dit vrouwtje allemaal doet en peddelt onhandig om de boot heen - al happend op een toegeworpen gift die het vrouwtje haar laat ontschieten. Zij word nog gevoedt met een sneetje en dan laat ik het verder voor wat het is. Ik ga aan wal op zoek naar mijn bassist.
De fotografe heeft de opdracht aan wal te gaan om eens te vragen of de sluizen open kunnen en haar vrouwelijke kwaliteiten in te zetten ter bespoediging hiervan. Ik loop langs de andere kade om mijn bassist te zoeken. Zie hem nergens. Ik kom langs een kantoortje waar ik een man zie in uniform en vraag hem wanneer de sluizen open zullen gaan. Hij antwoord: "wanneer jij het wilt".
Terug lopend naar de boot komt de bassist me tegemoet. Hij is lichtelijk ontstemd meen ik te kunnen zien. Veel te beleven was er niet bij de sluizen wat mij aan het denken zet aangaande de filmvertoning die wij verwachten te kunnen zien vanaf het water, samen met vele andere 'inliggers'.
De sluis gaat open en wij varen samen met de brutale eend naar binnen en leggen aan, net voor de uitgaande sluisdeur. Die eend heeft nog niet genoeg van ons en word brutaler. Ze zal kostte wat het kost meer brood willen krijgen. Er is nog een sneetje dus word haar moed nogmaals beloond.
Plots zit de fotografe rode wijn te morsen uit een kapot bekertje in een stroom die de boot heftig vervuild en mijn broek ook wil aandoen. Ik poog met een kreet het bekertje uit haar handen te nemen om over boord te werpen en zo het probleem eenvoudig op te lossen. Nee. Ze is nogal gefixeerd op de redding van het druivensap en klemt het stevig in haar handen. Ik slaak een vloek die haar duidelijk moet maken toch echt los te laten en geef een flinke ruk aan het defecte bekertje dat vervolgens bijna met haar er aan vast het water in verdwijnt. Hier is duidelijk een probleem met wie hier het gezag heeft in de boot. Dat ben ik dus maar dat is haar nog niet duidelijk geworden. Ze is kwaad. "Sorry schat, die wijn is niet belangrijk - daar hebben we tenslotte genoeg van". Ze is van haar stuk door mijn ingrijpen omdat ze me kent als een zeer vriendelijke mens. Welnu, leer dan nu de kapitein kennen die ziet dat er dingen in zijn boot gebeuren die hem niet bevallen en redenen heeft om in te grijpen.
Even denk ik nog aan die domme vis die ik bij de vorige keer kapot draaide bij een start van de motor toen de sluisdeur zich in beweging zette maar mijn aandacht wordt meteen gevangen door het varen in de richting van De Nieuwe Meer.
Het ziet er eenzaam uit om ons heen. We zijn de enige die bij dit schutten van de sluis het grote water op gaan. Ook op De Nieuwe meer ziet het er verlaten uit. Waar is iedereen? Pas als we de bocht om zijn zullen we het filmprojectiescherm kunnen zien en weten wat er hand is. Dit gaan we precies om tien uur in beeld krijgen.
De motor draait op volle kracht, het water is vlak en de lucht begint open te trekken. Het achtersteven ligt slechts een enkele centimeter boven de waterspiegel en alles draait naar wens. Ik zie een streep hoog in de lucht die me aan een engel doet denken op weg naar de hemel als plots de boot met een schok naar links kantelt. Ik zie een gestalte van rechts naar links bewegen en de linkerflank van de boot het water in gaan verdwijnen. Ik minder direct mijn vaart, wat het achtersteven iets omhoog brengt zodat we net geen water maken. Ik zie de fotografe welhaast in het water hangen om een foto te maken en trek haar al manend weg. Ze snapt zelf niet wat er aan de hand is, en als ik haar wil uitleggen dat ze dit niet aangekondigd moet doen omdat het de boot kan laten omslaan als deze door zo een beweging plots water maakt, is het enige wat ze doet foto's proberen te maken van mijn kwade gezicht. Ik houd mijn hand voor de camera en poog enige reden in haar hoofd te praten. Het heeft geen zin. Ik denk dat ze eens vooraf aan een volgende gelegenheid onder handen moet worden genomen aangaande bepaalde veiligheidsregels in een boot.
Wij komen de bocht om en zien helemaal niets. Geen scherm waar een film op draait noch andere boten die in rijen over de breedte van de wal aangelegd zijn. Al staand in de boot kijk ik uit naar wat ik vaag in de verte wil zien. Discussieer met de anderen over wat er hier aan de hand is. Heb ik het bericht verkeerd gelezen? Is er een verkeerde maand in het bericht gezet: had juni dan juli moeten zijn? Wij weten het niet. Gewoon doorvaren is het devies en wij zullen zien. Het gaat voor mij overigens niet om de film. Meer de tocht en de ontmoeting met de andere boten vind ik boeiend. Voor de bassist ligt dit misschien een beetje anders. Hij is pas opgestapt bij de sluis van de Nieuwe Meer en heeft dus het grootste deel van de tocht gemist en zal ook het grootste deel van de terugtocht missen.
Het varen op de Nieuwe Meer blijft mooi. We worden omringd door veel water terwijl de wallen zichtbaar blijven. We zitten met ons allen in een klein schuitje - dit is intiem en eenzaam in gemeenschappelijkheid - en toch lijkt het dat we een verbond hebben met wat er aan de wal gaande is. Zo knus het is in onze boot, ook zo aantrekkelijk is ieder lichtje aan de wal die zegt dat we toch op afstand aan het drijven zijn.
We leggen aan bij een totaal verlaten kade. Niemand is ons voorgegaan - niemand heeft dezelfde gedachtefout gemaakt als ik. Niemand heeft de moeite genomen om een team samen te stellen die gaat reizen naar het niets.
Aankomen is op zich al van een zekere schoonheid. Het aanleggen aan een kade symboliseert een doel bereikt te hebben en het maakt dan niet uit wat er aan de wal verder valt te halen. De hemel trekt verder open en we bevinden ons tussen bossen die niemand van ons kent. Een avontuur hoeft niet ingewikkeld te zijn en dus gaan we op pad om te kijken waar het te vinden is.
Een lichtend kampvuur doemt op. Daar lijken mensen te zijn die zich vermaken dus vooruit! Op een donker terrein zien wij schimmen die bezig zijn met rituelen die wij nog niet begrijpen. De een ligt in het gras op een brancard, de ander zit bij een kampvuur en weer anderen zitten ver weg aan een tafel waar magie schijnt te worden bedreven.
Uit het niets verschijnt een hand die mij toegestoken wordt en dan een gezicht dat bekend voorkomt. Wij schudden in een blik van wederzijdse herkenning. Het blijft wat surrealistisch. Maskers die aan Katja doen denken belagen ons en ineens zie ik het: ze zijn overal om ons heen met gezichten van zwart en wit en borsten die er niet om liegen. Als met voorbedachte rade worden wij ingelijfd in een duivels ritueel zonder dat we er erg in hebben. De vuren die op ons afstralen en waar ook nog eens allerlei geesten zich rondom ophouden beginnen langzaam vertrouwd te worden. Achter al die maskers blijken zich witte geesten te bevinden die ons welkom heten. Een van hen geeft zowaar een vertrouwde zoen en ik vraag me af wie zij dan wel kan zijn. Ik ben gerust; mijn mensen zijn hier veilig hoewel ik er nog weinig begrijp van wat er hier aan de hand is.
Sommige van ons hebben zich verenigd met de geesten rond een kampvuur, anderen lopen wat rond - al was het enkel en alleen om een plas te doen - en ik? Ik zit met de bassist aan een tafel langzaam in verwondering te acclimatiseren terwijl er een film start waarin een dame met wel heel stoute ogen de hoofdrol speelt.
Een stem die ik meen te herkennen komt langs met een aanbod om oesters te bestellen. Hij heeft een grote schaal bij zich waar de zielige dieren in liggen te wachten om klaargestoomd en te worden geconsumeerd. Ik bestel er drie.
Rechts van mij zit een dame met ons te kijken naar de film die over oesters gaat. Ze moet lachen om de opmerkingen die over de tafel gaan bij bepaalde uitspraken die in de film gedaan worden. Ze laat haar gezicht niet zien. Het is niets voor mij om een onbekende tafelgenote te hebben die zo dicht bij zit en zekere niet wanneer het hier een vrouw betreft. Ik spreek haar aan met de vraag of ik iets aanbieden kan en verkoop de fruitige wijn met verve. Ze blijkt geen alcohol te drinken. De Mango sap spreekt wel aan en zo word zij voorzien van een bekertje vriendschappelijke zoetigheid dat zij met genoegen en een lach aanneemt.
De oesters worden opgediend door een Katja waarvan ik stellig meen dat het er een is met mogelijk net zulke stoute ogen waar wel een piemel aan vast zit - dat wel.
Hier zit ik dan met drie oesters. Ik meen mij te herinneren dat ik een ver verleden wel eens een oester gegeten heb. Zeker weten doe ik dat niet. Hoe het smaakt weet ik in ieder geval niet meer dus beschouw ik het als een vernieuwd debuut. Wellicht is het zo dat ik niet zo mijn zinnen op oesters heb omdat ze altijd zo geseksualiseerd worden. Ik snap dat niet zo. Ik ben wel nieuwsgierig of het misschien nu dan wel begint te dagen.
De tweede oester is voor de bassist die er naar eigen zeggen nooit een gegeten heeft. Hij is wel bereid om het te proberen. Waar is de accordeonist? Die moet er ook een krijgen. Na een zoektocht op het in duister gehuld terrein vind ik hem binnen aan de bar. Zoals het een muzikant betaamt denk ik. Hij wordt door mij weggerukt van de bar-Katja om ook zijn debuut met een oester te maken.
Oesters is net als goede zwarte kaviaar: het smaakt nergens naar, er wordt veel lawaai om gemaakt omdat het duur is en als je niet oppast denk je dat er iets bijzonders met je gebeurt omdat je in de situatie bent het te kunnen nuttigen. Kortom: rijkeluivoedsel zoals champagne rijkeluilimonade is en eigenlijk niets anders voorstelt dan het feit dat het volk zich er alleen toegang toe kan verschaffen door te sparen voor de wel hele bijzondere momenten of, nog niet zolang geleden, het zich in het geheel niet kon veroorloven. En dan niet te spreken over diamanten wat ook zoiets is. Het barst ervan in de wereld. Aan een diamant is niets bijzonders. Althans, niets dat het zo duur zou moeten maken dat niet iedereen het zich zou kunnen permitteren al leek het voor de man tot voor kort zo dat je de rug krom moest werken alvorens je je geliefde van zo een onbenullig geslepen stukje samengeperste steenkool kon voorzien waarvan zij dan vervolgens van vond dat het een bewijs van liefde was.
Ik moet toegeven dat ik me in Rusland ten tijden van de dubbele economie - het vreemdsoortig door elkaar lopen van hun levensstandaard met die van mijn origine en mij tot een soort van miljonair maakte, vaak schuldig heb gemaakt aan het eten van naar westerse normen kapitalen aan zwarte kaviaar, het drinken van veel champagne en het kopen van een zilveren ring met twee behoorlijk grote diamanten. Dit alles in een armoedig en aandoenlijk romantische entourage die eerder deed denken aan het Italiaanse platteland dan aan het Moskouwse metropool waar ik mij feitelijk toch bevond.
Een oester is niets anders dan een opgeklopte mossel. Ik moet zeggen dat het eten van mosselen velen malen smaakvoller is en ook nog eens veel erotischer, voor zover dit laatste van toepassing mag zijn.
Allemaal leuk en aardig dit toeven hier met op het witte doek een Katja waarop de maskers om ons heen zijn gebaseerd en naar oesters ruiken maar, het loopt tegen twaalven en ik heb er geen benul van hoe dat met de sluizen gaat om weer terug naar de stad te komen. Ik trommel al mijn gasten bij elkaar om te gaan vertrekken. Even later zijn wij door donkeren paden op pad naar de steiger waar onze boot gelaten deint achter een ander schuitje waar enkel een hond angstig een teken van leven geeft.
Het ziet zwart om ons heen als ik de motor start en de boot loskoppel van de steiger. Hup, vroem vroem.... en vol gas op weg in een volstrekte duisternis. De hemel is opengetrokken. De Maan is nergens te zien en schijnt dus niet bij in deze lange tocht huiswaarts.
Het uitgestrekte water is volstrekt vlak voor onze boeg. Wij verstoren eigenlijk een bijzondere rust die op dit meer nu heerst. Onze lawaaierige motor en een neus die deze spiegel grof doorsnijd gaat - nog los van dronken gasten die moediger worden in deze boot en niet beseffen hoe dicht wij zijn bij een dramatische gang onder de golven - gestaag het einde tegemoet en maken golven die ons noodlot kunnen bezegelen. Ik lijk hier de enige te zijn die zich zorgen maakt om de voortgang van deze vaart en er voor zorgen zal dat het niet zover komt.
Ik heb ogen in de min, wat maakt dat ik 's avonds niet helemaal helder kan zien. Hoewel het hier slechts om een klein minnetje gaat, ben is op dit late uur reeds behoorlijk scheel. Dat wil zeggen dat ik alle lampjes vanuit mijn boot driedubbel zie. Dit is uitermate romantisch zo kan ik mededelen. Ooit heb ik een bril gedragen die de hoeveelheid lichtjes en contouren weer met een factor drie terug bracht en dat viel tegen: Amsterdam werd ineens een ongelooflijke truttige stad met dat scherpe beeld. Nee, ik ben blij mijn bril verloren te hebben tijdens een, naar ik me herinner, nogal wilde kroegentocht. Sindsdien zie ik, vooral 's avonds en 's nachts, alles weer in een impressionistisch beeld en verhaal ik dingen die alleen ik schijn te zien en romantische beelden oproept die anderen moeten missen. Ik zou eenieder aan willen aanbevelen naar de oogchirurg te stappen en de ogen naar een half min te laten lassen. Het beeld op het vlies is dan enigszins vervaagd doch leidt tot grootste dromen waar geen drug tegen op kan.
Ik moet zeggen dat op deze boot, nu varend over de Nieuwe Meer in volstrekte duisternis het wel handig zou zijn om even een bril bij te hebben om eens scherp te kunnen kijken wat er nu precies voor mij oplicht. Even denk ik erover om mijn boordverlichting uit te schakelen om de overbelichting op mijn ogen van dit felle licht te elimineren. Dit mag niet volgens het vaarreglement en kan ook gevaarlijk zijn in het geval wij tegenliggers krijgen. Iets wat op dit donker water niet uitgesloten is.
Met de motor vol in het gas en goed gericht sta ik overeind - op zijn hoogst, al het onheil te trotseren terwijl ik omgeven ben door een gezelschap van narren die in hun gekscheren nergens om geven. Zij, die het dichts bij me staan zijn ook degene die mij ten gronden zullen richten. Meer dan een Claudius zit reeds in de boot. Slechts het moment waarop toegeslagen word is niet zeker. Nu lijkt me zeer geschikt moment. Alles ziet zwart en lijkt makkelijk een ongeluk.
Een vage reeks van een oneindige rij lichten zeggen mij dat ik aangekomen ben in de buurt van waterdeuren die voor mij open moeten gaan wil ik thuis komen. Wat nu te doen? Ik ken het systeem hier niet van sluizen die open en dicht gaan op bevel. Van wat? Het licht staat op rood maar, ik besluit door te varen om te gaan vragen wanneer de sluizen open gaan. Ik leg aan net voor de sluisdeur en stap de wal op om naar het sluiswachterkantoortje te gaan. Daar is niemand aanwezig. Al wachtend voor het sluiswachterkantoortje zie ik een man met stoere strepen op de schouders op mij afkomen. Hij vraagt mij of ik het rode licht niet gezien heb. Dat heb ik, bevestig ik. Verstand van wat hier gebruikelijk is om de sluizen te openen heb ik niet. "We hebben camera's hangen en kunnen dus zien dat je aan het wachten bent" zegt hij. Ik bied mijn excuses aan en zeg dat ik direct terug zal varen naar het rode licht en zal wachten totdat de sluizen open gaan. Het lijkt erop dat hij het prettig vond zijn autoriteit te kunnen laten gelden en mijn nederige excuses aanvaard heeft. Als ik iets heb geleerd in Moskou met mij vele reizen is het wel om nooit mensen tegen te spreken die van mening zijn in een machtspositie te verkeren op basis van hun formele functie en daarmee ook feitelijk macht uitoefenen. Dat was zeer leerzaam en het blijkt ook zeer nuttig te zijn om te leren om met behoud van eigenwaarde en distinctie een soort van compromis te bereiken dat enerzijds het opponent bevestigd in autoriteit en de macht over de praktische situatie en tegelijkertijd te staan voor wat men zelf op dat moment representeert: ook in functie; in dit geval kapitein te zijn. Fouten zijn altijd te corrigeren. Het gaat om het contact met hen die terecht wijzen hoe het verder verlopen zal. Het gezegde dat het allemaal een kwestie is van geven en nemen is erg Hollands. We zijn hier dan ook in Holland en is het dus relevant.
Ik daal het smalle trapje af naar een boot vol uitgelaten lieden en start de motor die direct gehoor geeft. Eerst gaat onze Bassist eruit. Het is wel jammer dat hij een belangrijk deel van de heenreis niet heeft mogen maken en tevens ook niet het deel dat nog voor ons ligt niet meemaken zal.
De achteruitstand leidt ertoe dat de boot langzaam op gang komt om ons terug te voeren naar De Nieuwe Meer. Al starend naar een lampje dat van kleur dient te springen dobber ik rond op vlak en donker water met gasten die niet meer weten wat er op het spel staat. Zij zijn inmiddels gemoedelijk aan elkaar verwant en vergeten volgens mij dat zij zich bevinden in een bootje dat kantelen kan.
Hoe graag zou ik deelnemen aan hun gezelschap, zonder zorgen mij kunnen laven aan het plezier dat zij beleven op dat moment, mijzelf over te kunnen geven aan een ander die alles wel even regelt. Dit moet een prettig gevoel zijn. Aan mij besteed is het niet. Mijn lot bestaat eruit om niet de partij te zijn die zich overgeeft aan de ander. Ik zal hoe dan ook altijd bezig zijn met de controle over het goede verloop der gang van zaken. Ik zal mij steeds in bochten blijven wringen om mijn doel: de ander te dienen, te bereiken en godzijdank blijk ik hier een groot plezier in te hebben. Het idee dat ik na zo'n avond een aantal mensen iets heb kunnen meegeven op basis van wat ik dacht dat van belang was is even zo goed een vorm van machtsuitoefening. Het is het gevoel iets te kunnen scheppen - het gevoel een Jesus te zijn en aldus wonderen te kunnen verrichten. Gemakshalve vergetend hoe het hem afgelopen is.
Dit klinkt nogal hoogdravend en is dan ook niet geheel een juiste weergave. Het voelde wel even lekker om die richting uit te gaan. Waar het werkelijk om draait is het delen van iets dat ik voel als ik op pad ben met mijn bootje in de Amsterdamse wateren. Mijn lyriek neemt dan zulke groteske vormen aan dat ik de behoefte heb om anderen daar deelgenoot van de maken ter bevestiging van mijn kijk op de wereld. En, zeg nou zelf: wat is er mooier dan vanuit de eigen egocentrische behoefte tot zelfvervulling de ander te dienen en te raken in het hart? Wat is mooier dan in het zelfde schuitje te zitten? Geen kant kan je uit, anders dan overboord te springen. Dat zou nogal rigoureus zijn dus past men zich aan.
Na deze overwegingen geklonken aan een kade springt het licht op groen en begint een grote deur zich ver voor ons te openen Ik start de motor en maak ons los van een aangelegde steigerplek. Vol gas vaar ik onder razende auto's en ieder moment denken wij dat de zaak instorten zal. Kadoem, kadoen etc... en dan eindelijk in rustig water tussen twee deuren aanleggen. De waterdeur sluit achter ons als deel van een vast protocol. Ik voel het als een bewijs dat een engel met ons is.
Is het niet geweldig dat zo een sluizensysteem alleen voor ons aan het werk is? Hier liggen wij dan na middernacht tussen de twee deuren te wachten met de zekerheid dat er op korte termijn een geweldig apparaat in werking gezet zal worden dat er enkel zal toe dienen ons door te laten richting huiswaarts. Holland, mijn land, ik hou van jouw. Zelden heb ik zoveel toewijding ontmoet in de bescherming van mijn thuiskomst - de bescherming van huis en haard en alles wat dierbaar mag zijn - iets dat grootse deuren opent naar wateren die gelukkig maken.
Opnieuw opent zich weer een deur. Men begrijpt dan men dat het moment van af te varen gekomen is en de vrijheid tegemoet getreden kan worden. Vol gas naar voren want bang dat deze deur van geluk weer zal sluiten eer dat wij erdoor zullen zijn. Aan onze engel een groet voor zoveel voorzienigheid en dan verder de diepte in - recht vooruit. Kades passeren met het profiel van een bekende die men van verre ziet; niet met zekerheid heeft herkend. In de verte doemen lichtjes op die verdacht zijn. Zich niet op een vaste plaats verschuiven relatief aan onze verplaatsing door de Kostverloren Vaart. Dan, opeens, doemen schaduwen op die donkere gevaarten voor ons laten zijn en wachten totdat de meesterduivel hun toegang verschaft tot de hel die de onzen zou kunnen worden. Ik poog te passeren in onvermoede gang. Haal bakzeil. Deze duivels willen zonder compassie mij overvaren zoals het hen uitkomt. Ik houd in en schik me in het laveren tegen een kade totdat deze machtigen mij voorbij zijn gegaan en ik door hen vergeten ben.
Een dame zijn haar schoenen reeds te zwaar geworden en slaapt in met haar hoofd ten rustte gelegd op een sterke schouder die een gepaste troost kan bieden. Oekraïense ogen kijken mij uitdagend aan en verder berust men in het lot.
Dan sla ik toe. Achter de hoge masten aan, die weer moeten wachten voor een volgende brug. Met de zekerheid dat mijn boordverlichting niet onopgemerkt zal blijven vaar ik met mijn maximale stuurmanskunst op onbeschaamde wijze en met speelse bochten tussen deze troep arroganten van "ik ben groter dus beter" door. Een onverbloemd vertoon van een superieure besliskracht en imponerende wendbaarheid. Het zijn deze momenten van inschatten en beslissen dat ik gelukkig ben in mijn kunsten - mij voel als een aartsengel die lachend ten strijde trekt - vooral tegen de regels in.
Nadat iedereen het nakijken heeft, vanuit hoge masten en glazen met champagne gevuld, wellicht ook met kaviaar bediend, ben ik ver voor en vaar met mijn commando op wateren die rust uit stralen en nachtelijke uren romantisch draagzaam maken. Met even een prozaïsche stop om de blaas te legen komen wij weer terug in de werkelijkheid en drijven dan gelaten naar onze rustplaats: de Bloemgracht, bij een nummer over de tachtig gebracht: een klein plekje tussen twee machtige motoren in, beschermd te weten tussen twee goden die engelen sturen naar een klein bootje dat met rood licht ligt ingeklemd.
Marc Marc
Amsterdam, juni 2004
'Lig-in' filmvertoning "Oesters van Nam-Kee" - Nieuwe Meer
(C) Marc Marc
Amsterdam, juni 2004