Marc Marc verhaalt over boottochtjes in Amsterdam en omstreken met de "Bombarie".
Adieu
25 September 2003
De herinnering aan de dag die prachtig was gloeit na als ik me achter mijn computer zit te vervelen met dingen die helaas gedaan moeten worden. Beelden trekken voorbij; zijn nu aan het inbranden opdat zij nooit vergeten worden. Deze dag is nog niet ten einde. Ook de avond die gaat vallen moet erbij horen. Laat de bytes maar wachten zodat ik mij kan storten in deze onvergetelijke zomer.
Iemand laat een lijn werken die zich door straten worstelt. Samengeperst in een smal buisje reist een wens van de ene gracht naar de andere. Hij heeft gelijk; wij moeten er op uit trekken en een ode brengen aan deze zomer en onze stad. Juist nu, op deze avond in het verschiet die zich aandienen wil als een kameraad op een verloren weg, is de drang te vluchten naar het water sterk.
Om zes uur vertrek ik en loop langs een terras waar mislukkelingen van het toeristisch bedrijf, boven een matige salade hangen en mij nakijken in verwondering. De attributen die ik vervoer zijn niet alledaags. Weten zij veel? Ik ben op weg naar mijn boot die een drietal hoekjes verderop ligt en altijd op mij aan het wachten is.
In de Bloemgracht ligt mijn "Bascha" er kwiek bij en heeft weinig meer nodig dan een groet om met volle moed uit te varen. Juichend verlaat hij de kade en in een zo hoog mogelijk tempo begeef ik mij naar mijn doel om een vriend op te pikken. Ook spannend. Meestal is de weg te gaan van groot belang en dient deze rustig afgelegd worden. Nee, nu geen tijd te verliezen. Doorstomen op de weg die ik reeds eerder deze dag had afgelegd. De Dame op de woonboot in ruste ligt er nog eender bij als voorheen. Met dezelfde groet zien wij elkaar voorbijtrekken
Het willen doorgaan van de sluizen tussen de Singel en de Droogbak is een hachelijke zaak. Van links uit de Brouwersgracht komen met grote regelmaat rondvaartboten, evenals door de sluizen van de kant van de Droogbak. In de hoek van de Prinsengracht naar de sluizen en visa versa zit geen ruimte dus moeten de rondvaartboten een voor ons verraderlijke beweging uitvoeren die hen meer ruimte kost dan je als onwetende vaarder zou verwachten. Het spannendste is wanneer van beiden kanten zo'n toeristenbak gelijktijdig aankomt en er van achteren ook een ongeduldig aan het hangen is. Daar lig je dan tussen en dat is een uitstekende gelegenheid om de vaarkunst te oefenen - vooral als de boot ook nog eens vol zit met gasten. Het levert een prettig stressgevoel op. Met de Bombarie is alles nog echt handbediening en haar achteruit komt slechts traag op gang. Dit is allemaal niet het geval dus kan ik linea recta door de sluizen.
De doorgang via het Centraal Station naar het Oosterdok is sinds een aantal maanden afgesloten vanwege de aanleg van de Noord-zuid metro lijn. Ik moet sindsdien over het IJ om toch te komen waar ik wil zijn. Een alternatieve route om naar de Nieuwmarkt te komen kan enkel via de ringgrachten richting oost. Dit duurt echter veel langer. Even uitwaaien op het IJ werkt heilzaam dus de keus is snel gemaakt.
De Droogbak doorvaren naar het IJ is immer deprimerend. De spoorlijnen en de autoweg die erover hangen maken een bedompte sfeer. Hoe blauw de lucht ook is en hoe vrolijk de zon ook schijnt, het water lijkt er altijd zwart. De rondvaartboten zorgen voor een nare turbulentie in deze doorvaarkoker, iets wat ook het varen op zich erg onrustig maakt. Na even geleden te hebben is de beloning onevenredig groot. Alsof het hier gaat om een reis naar de eeuwige jachtvelden, nadat men eerst het beloofde licht aan het einde van de tunnel met angst heeft aanschouwd, wordt een ander domein betreden. Altijd opnieuw eerst sterven om dan weer tot leven geroepen te worden en met frisse moed door te gaan. Mijn God! Hoe vaak ik wel niet opnieuw tot leven ben gebracht. Alles went. Als aan het aardse leven werkelijk een einde komt stel ik het me zo voor zoals ik hier steeds repeteer. De hemel is prachtig vandaag. In dit rijk van engelen en lotgenoten balanceer ik op de golven als iemand die Jesus nog ontmoeten moet.
Met losse handen, al staand op het voorplecht mijn gewicht rechts en dan weer eens links te drukken draai ik volle kracht over het IJ. Alle kanten dienen continue in de gaten gehouden te worden. Galant is men hier niet. Zonder pardon worden salvo's van golvend water afgevuurd en leer ik dat ook de hemel verraderlijk is.
Zo een tijdje voorwaarts gegaan te zijn doemt opnieuw een tunnel op. Mijn oude motor, die Barisch heet, krijgt dan altijd een verontschuldigend compliment met hieraan toegevoegd "nog even jongen - alles komt goed - we hebben het weer gehaald". Op het Oosterdok aangekomen is er ruimte om bij te komen. Het idioot aandoende en immens drijvend Chinees restaurant doet alles relativeren en meteen in de lach schieten. De walmen die dit geval uitscheld maakt honger. Het jongetje dat vaak op het achterbalkon verschijnt en een zielig gestalte aan neemt als ik naar hem zwaai beseft niet half hoe ik hem smeken wil om bij zijn papa een keukenrestje voor mij los te willen peuteren.
Omzichtig kijk ik om mijn heen en werk de routine af om de Gelderse kade in te draaien. De Brug die onderdoor gegaan moet worden is een poort naar het oude centrum. Het is er donker doch het heeft iets gezelligs. Aan het einde van deze lange doorgang onder de Prins Hendrik Kade ligt geschiedenis te wachten.
In een langzame gang, genietend van de vreemdsoortige rust die hier heerst, telefoneer ik met Luc. Ik ben gearriveerd dus begeef me naar de voor hem bekende aanlegplek om in te stappen. Hij is net aan het eten en wil dat even afmaken. Ik leg de boot aan op de plek die ik inmiddels als de mijne beschouw. De kadeladder op klauteren vereist grote voorzichtigheid omdat de bedenkers ervan niet eraan gedacht hadden dat ze ook daadwerkelijk gebruikt zouden worden: geen handvaten op de kade waaraan men zich kan optrekken - eenmaal boven aan het komen. De tegengestelde richting ingaan is nog erger. De grip die de handen hebben op de kade is minimaal. Eenmaal uitglijden kan twee dingen betekenen: hard neerkomen in de boot met een schedelbasisfractuur of zacht landen in het water. In beide gevallen het einde van de vaart. Oh, wat zou ik graag de ambtenaren van het 'Binnenwater Beheer' in Amsterdam willen straffen met deze klim.
Een paar straatjes verderop zit een Thai die lekkere broodjes maakt. Als ik aan het bestellen ben komt een schattig meisje aan haar moeder vragen of ze nu eindelijk de taart mag die zo pontificaal klaar ligt naast de kassa. Ik versta geen Thais maar, de bedoeling is overduidelijk. Moeder verdeelt haar aandacht tussen mij en haar dochtertje op professionele wijze. Terwijl ze alle handelingen verricht die nodig zijn om wéér zo'n broodje te moeten maken spreekt ze haar dochter toe op strenge wijze. Thais is helemaal niet moeilijk te verstaan. Bij iedere sequens aan klanken denk ik: "Je hebt gelijk" en het kleine meisje voelt zich schuldig. Kijkt mij even aan, alsof ik hier iets mee te maken zou te hebben. Het enige dat ik kan doen is een gebaar maken dat naar ik hoop veel Thaise woorden vervangen kan en hoop doet geven. Als ik mij langs junkies en politie de hoek om wring, al smullend van mij maaltje, zie ik Luc aan de kade staan. Zoals altijd groeten wij elkaar hartelijk als in een zuiderlijk verbond, alsof het de tachtiger oorlog betrof die wij gaan winnen en dalen af naar onze schuit.
De ketting wordt losgetrokken, de motor gestart en terwijl de touwen worden losgemaakt verleid Luc mij het grote water op te willen gaan in een zucht van onbezonnen verlangen. Het is al weer een tijd geleden dat deze route is afgelegd dus gaan we ervoor. Het grote water op. Eerst even tanken bij de molen anders hebben we te weinig benzine om weer thuis te komen. Een grote omweg maar het kan niet anders. Veel wild water staat ons te wachten.
We schieten de knusse Recht Boomsloot in vanaf de Gelderse kade in een gemoedelijke vaart richting het grote werk. Landen doen we op de Oude Schans waar een draai in de verkeerde richting langs een lelijke betonboot noodzakelijk is voor het overzicht. Dan volgt een zwenk naar links terwijl we de aloude schoonheid in ons op kunnen nemen. In beheerste gang gaan we richting Oosterdok. Om de bocht heen draaien we langs boeien via het Nemo de Nieuwe Gracht in. Op dit pad komen we van alles tegen dat al enerverend genoeg is om ons te stimuleren meer te willen. Wat ook gezegd word over Nemo, architectonisch in perspectief vanaf het water maakt het indruk.
Langs historische boten gaan wij richting de Nieuwe Vaart. Aan de rechter kant liggen allerlei oude vracht- en sleepboten op rij niets te doen. Ze liggen er blijkbaar enkel voor de goede sfeer. Dat is zonder meer geslaagd want het is boeiend om te zien hoe verschillend de boten zijn gemaakt. De replica van het VOC schip dat links van ons ligt mag dan wel bijzonder zijn maar haalt het niet bij de tonnen staal aan de andere zijde. Wellicht komt dat omdat de vorm en constructie van zo'n VOC schip te ver weg ligt van de hedendaagse stijlbeleving en dus niet echt lijkt te zijn. Het geeft het gevoel van met kitsch van doen te hebben dat eigelijk alleen in het klein, als model, thuis op de schacht mag staan, of in een fles.
De brug naar de Schipper Gracht staat open en er komt een enorme boeg van een aak in onze richting. Het geeft een groots gevoel dat op deze wateren niet enkel plezier word bedreven. Het doet me denken aan mijn puberjaren waarin ik met een roeiboot, gevuld met vrienden, tussen de aanstormende vrachtschepen door mijn armen uit me lijf moest roeien om niet bedolven te worden. De turbulentie van de schroef omzeilend schiet ik de Nieuwe Vaart in terwijl een nieuw dreigende boeg het nakijken heeft.
Het is weer rustig. Breed en strak ligt de richting voor ons. De molen komt steeds dichterbij als wij langs drijvende lieden varen waarvan men nooit met zekerheid kan weten of wij hun de rust nu verstoren of juist een welkome aanvulling zijn op het waterleven. Met de molen precies boven de neus komt de benzinekraan in zicht en maken wij een tussenstop.
Verder de Nieuwe Vaart op, langs de Cruquiuskade en linksaf na de brug van de Panamalaan en dan met de Borneokade langszij richting Entrepot Haven. Een route die weinig bevaren wordt. Het lijkt eigenlijk wel een sluiproute. Wij zijn smokkelaars. De gekanaliseerde bocht naar de Entrepot Haven lijkt meer een decor voor een toneelstuk dan een vaarweg waar men ook echt varen kan. Ieder moment kan een nieuwe acteur op komen in dit louche stuk waar geen publiek aanwezig is.
De bocht om, komt een wateroverspannend wooncomplex in zicht, net voor de Entrepotbrug. Een houten boogbrug, een caféetje dat typisch Amsterdams aandoet, bootjes die schommelen aan de tap en boven dit alles uitstijgend een gigantisch Jordaneese enclave in golvend steen gegoten.
Ik neem contact met Bram op. Die woont aan de Zeeburgerkade. Of hij mee wil naar onze zoektocht naar een café-boot wat wateren verderop. Bram kan niet mee. Hij heeft 'Big Band' vanavond. "Kijk dan zo dadelijk dan naar buiten en zie ons gaan". Een groot zwart gat doemt op. Massa's water voor ons, gelardeerd met ontelbare kleine lichtjes aan weerszijde. Nu kan de motor in de vrije loop gezet worden. Met wijn en chips genieten, zittend aan de boeg, van al die duizenden mensen die niet bij ons zijn maar wel zichtbaar als elfjes aan de horizon. Ter hoogte van een dag in de week zwaaien wij uitbundig richting een Bassist die wij niet zien maar waarvan wij weten dat hij er is.
Met de monding van het Amsterdam Rijnkanaal in het vizier zien wij geheimzinnige lichten die gestaag schuiven aan de horizon en ons zeggen dat wij klein zijn en zij, daar verderop, groot. Het is beter om als sterveling zich niet te mengen tussen de goden en dus gaan wij linksom het Borneo Eiland richting de Ertshaven. Een zwarte trip in onduidelijke wateren waar men ieder moment de einder kan ontmoeten.
Eenmaal aangekomen in de Ertshaven, een breed water dat geflankeerd word door moderne woonwijken waar geen vaarders wonen, slaat ons eenzame lot toe. Wij zitten hier te dichten voor dovemansoren. Uit alles blijkt dat deze mensen hier misplaatst zijn - hier niet horen. Slechts hier televisie komen kijken en slapen - blind voor de schoonheid die van het water spat.
Wij gaan een 'dam' onderdoor als verbinding naar de IJ-haven. Daar wacht ons het caféschip dat wij willen bezoeken. Een ruime aanlegsteiger ligt klaar. Wat wij zien op het dek bevalt niet. Een patserig yuppen zooitje uit meerdere generaties is aanwezig en bezig met wat lijkt op een bruiloft of viering hiervan uit een lang verleden.
Om via de aanlegsteiger deelgenoot te worden lijkt geen goed idee, gezien de hoogmoedige blikken die ons toegeworpen worden als we voorzichtig langszij scheren. We leggen even verderop aan. De kade waar we aanleggen kent historie. Het hout spreekt onze taal en laat zich als een krolse kat aaien.
Boven aan de kade staan wij in aangezicht met de Bijlmermeer van het Amsterdamse oostelijk havengebied. Bij de caféboot worden wij gewaar dat het om een besloten feest gaat. Er is even twijfel. Eigenlijk wil ik best wel de stoute schoenen aantrekken en ons voor te doen als genode gasten en rond te kijken. Het toegangsscenario is gedacht in mijn hoofd doch, de belemmering bestaat eruit dat het contrast tussen het op het water zijn en nu op het land te groot is. Zich te abrupt voltrokken heeft. Alles ziet er ineens anders uit en in plaats van een kapitein voel ik me een soort van onverlaat.
Aan een aanspreekbare dame, vragen wij waar te gaan. Haar blond stralende ogen zijn bereid om met bruine sympathie te wijzen op een nieuw café en net zo gaan wij in de nagloei van haar blik een kade verder.
Gezellig! Althans, zo lijkt het op het eerste gezicht. In een lange pijpenla zijn langs de lange bar tafeltjes opgesteld. We vinden een vrije plek en al snel komt een vriendelijk ogende jongedame ons vragen. Verder niemand die acht op ons slaat. Om ons heen is iedereen druk in gesprek met de eigen parochie. Rechts van ons een viertal dames die nadat wij even het oor gekanteld te hebben naar hun zijde ultieme keuvelkutjes blijken te zijn, rechts van ons twee totaal op elkaar gefixeerde dames. De rest valt nauwelijks te aanschouwen. Wij zitten allen in een lange rij. Slechts vaag vangen wij iets op wat verder dan een paar meter van ons af zit. Dit café is een totale miskleun door de wijze waarop het is ingericht - niet met elkaar maar langs elkaar.
Misschien zijn we wel te oud voor dit gezelschap. Gemiddeld zal men hier zeker twintig jaar jonger zijn. De oppervlakkigheid en onverschilligheid die hier heerst is tekenend voor het hele eiland en deze nieuwe buurt. Een probleem want Luc en ik voelen ons helemaal niet zo oud en maken hier een grote praktische fout. We ogen wel jong en energiek doch zijn onze pubertijd ver voorbij. We verspillen nu eenmaal minder tijd aan zaken die onbenulligheden zijn gebleken. In dit café is echter weinig volwassenheid te bekennen. Iedereen is bezig met een omtrekkende beweging langs elkaar heen te gaan, verzonken in prietpraat die nergens toe leid. De oostelijke eilanden zijn volgens mij een groei-akker voor psychotherapeuten die met een dik honorarium contra-prietpraat zullen gaan verkondigen aan verloren mensen. Amerikaanse toestanden.
Luc en ik hebben het best wel gezellig. Net zoals al die eilandjes om ons heen vermaken wij ons met elkaar. Ons enige externe contact is de dame die adequaat de bestelling komt opnemen en steeds weer opnieuw ons toelacht, alsof hiervoor ingehuurd. Het komt zo in mij op dat als je niets te bieden hebt aan entourage je ook niet van die onbeschoft hoge prijzen zou moeten stellen. Hoewel het hier nog wel meevalt gerelateerd aan het centrum is de Euro-omslag ook hier bedrieglijk en de facto bedrog.
Even later hoor ik op het Noord Hollands Nieuws dat onderkend word dat het horeca bezoek ongenadig terug valt. Ik hoop dat God hard gaat straffen en het merendeel van die Volvo rijdende ondernemers - vijf keer per jaar op vakantie gaande - overdreven gezinsverwennende en over het paard getilde eigenaren - falliet laat gaan. Dat zij terug geworpen worden op de hongerwinter die hier zo prominent in de geschiedenis van ons land is gefixeerd, opdat zij zullen gaan beseffen volstrekt gemeenschapsloos bezig te zijn met kleine hersenen te bevredigen die vooral in hun diepe achterhoofd nestelen en door hun egocentrische vrouwen en kleinzielige kinderen in beweging worden gesteld. Gewoon doodslaan lijkt me eigenlijk nog het beste en het minst pijnlijk.
En zo kom je dus na een goede dronk uit een café, vol frustratie en ziet de weg terug met pijn tegemoet. Eenmaal aan de kade aangekomen keert een vergevingsgezind sentiment terug in de aanblik van een veelbelovende stulp die gewillig drijft op het water aan de kade. Eenmaal in moeizaamheid de muur afgedaald te hebben komen wij op ons terrein. Een die niet liegt want iedere leugen afstraffen zou met een ongenadig gebaar. Dit wil zeggen: met een plons in het water waarop de verdrinkingsdood op volgen mag. Nee, ik moet nuchter blijven: beheerst de kade afdalen in de boot, mijn gast inleiden en alle maatregelen treffen voor een nachtelijke terugreis. Wat een luxe om zo huiswaarts te keren.
Eenmaal los van de wal neemt de schoonheid het van ons over. Overal om ons heen is water, gedompeld in de nacht. Hoe breed en onheilspellend het water om ons heen ook mag zijn; wij voelen ons thuis in dit kleine ding dat voort gaat op wetten die niet te bevatten zijn. Als maar en opnieuw moeizaam door deze massa klieven maakt melancholisch en als we de Jan Schaefer Brug onderdoor gaan wil ik mij het liefst storten op de wanden om ter pletter te slaan. Maar ja, het zicht vooruit is zo groots en er word zo gemoedelijk aan de chips geknabbeld dat ik denk: "laat dit nog even duren". Even de voeten aan de grond - hoe lastig dat ook mag zijn op het water. We naderen de invoegsplitsing naar het IJ vanaf de IJ-Haven. Als men ergens wil verzuipen moet men dat hier doen. Het moet een geweldige ervaring zijn om hier in dit water te verdrinken. Stel je voor: lichten die van alle kanten betoveren, en in gemoedelijke veronderstelling ga je voort op dit grote water. Alles zit mee. Je voelt je optimaal - de motor draait stabiel. En dan!? Onverwachts word je gegrepen door een brute dood die al die tijd al smalend aan het wachten was en nu dan anoniem over je heen vaart. Op dit water met donker zicht komt de dood je tegemoet met een piepklein lampje, in de hoogte gestoken met een opgeheven hand. "Zeg schat, wil je nog een kopje koffie?" is alles wat rest van het leven dat je geleden hebt na overrompeld te zijn door een neus met grote haast. En daarom gaan wij samen behoedzaam om deze gevaren heen.
We komen veilig aan in het Oosterdok. Met een schijnbeweging, die ons eerst zicht verschaft, draaien we de Oudezijds Kolk in. De terrassen hoog boven ons zijn bevolkt door de eeuwig jonge Engelse toeristen waar het bier vanaf druipt. In aangepaste gang richt ik de neus op de sluizen bij de Zeedijk. Daar staan weer andere toeristen hangend over de brug klaar om commentaar te geven op wat onder hen door wil.
Een neus, bijna zo breed als de doorgang van de sluizen doemt vervaarlijk op. Ik stel me altijd voor dat het tegen komen van een haai in tropisch water ongeveer het zelfde effect heeft. Een arodynamisch vormgegeven neus met lichtjes aan iedere kant draait meedogenloos naar ons toe. Van wijken heeft een haai nog nooit gehoord. Zo ook de onze niet. Hij flits een paar keer alsof hij zijn neus optrekt en te kennen wil geven ons te gaan verslinden.
Nu is de tijd voor een noodgreep zoals ingestudeerd in veilige tijden. Ik kom uit mijn zetel en draai mijn linker knie weer terug om als as te fungeren voor mijn actie. Mijn rechterbeen als steun op de bodem. Even denk ik na hoe het ook al weer ging met de richting van de gashendel als de motor 180 graden gedraaid wordt en zet de zwenk in. Vol gas biedt de motor tegenwicht aan onze uitlopende vaart. Met het achtersteven bijna onder de waterlijn hangend, de golven al spattend de boot in dringen, zie ik tot mijn groot genoegen hoe doeltreffend dit alles werkt. Als de afstand tot de haai groot genoeg is en wij in breder water zijn waag ik de motor vol gas in een enkele ruk 360 graden te draaien met een scherpe bocht, die een hele cirkel beslaat, weer in het aangezicht van de haai te komen. Nu ben ik geland aan de kade en is er genoeg ruimte voor die bek die op mijn af komen gaat om te passeren. De haai komt voorbij en met een groet vol van begrip steekt de kapitein mij zijn hand toe. Hij gebaard als een invalide in de handenkunst dat er nog een komen gaat.
De deuren eenmaal voorbij linksaf Venetië in. In de meest langzame vaart langs deze tweezijdige idylle. De lichten van gezelligheid straalt uit de ramen in de bocht. Dan, de bruggen versiert met rode lichtjes alsof het hier een kermis is. Dit is schijn. Hier worden harde zaken bedreven met vele ongelukkige mensen in een uitzichtloos bestaan. Tussen twee rode bogen, gadegeslagen door een horde buitenstaanders, laat ik Luc los.
Het is allang donker als ik via de grachtenring terug ga keren naar huis. Voort op de Oudezijds Achterburgwal, de bocht naar de Grimburgwal is verlaten en dit keer geen boten die opdringerig pogen langs te varen. Nee, een doodse stilte heerst op een vlakke waterspiegel. Jammer dat de vogels op dit uur slapen. De boeg is naar rechts gedraaid, ik kijk de diepte in op zoek naar sporen van verkeer en met een blik naar rechts ben ik berekend op een mogelijke aanval uit de Oudezijds Voorburgwal.
De kust is veilig om vooruit te gaan in de richting van het donker en smalle gat voor mij. Hoge wallen links en rechts van mij. Aan de ene zijde studenten die een studie aan elkaar hebben. Aan de andere kant een bijna verlaten terras waar een enkeling mij bedwelmd nakijkt.
De poort naar de Turfmarkt opent een vreemd perspectief. Een bouwconstructie in het water: ijzeren zuilen die als bomen in een bos een ritmisch zicht geven op spelonken waarin iedereen zich met angst thuis voelen mag. Bouwlampen zijn als een verlichting in deze donkere wereld met een boodschap gericht aan mijn voorsteven. Op niet te doorgronden wijze hebben zij contact om mij verder te leiden.
De doorgang onder De Munt is als een diepe huiskamer van een woongroep waar op dit moment zich niemand ophoud doch, ieder moment iemand binnen komen kan. Gezellige oranje lampjes aan de muur stimuleren halverwege aan te leggen en op de zitplaatsen te wachten op gezelschap. Onzin natuurlijk. Hier komt nauwelijks iemand, laat staan dat we hier samen gezellig zouden kunnen doen. Van alle ontmoetingen in deze doorgang is een gemeenschappelijke noemer me bijgebleven en dat is de irritatie elkaar tegen te komen en aldus een verstoring van intieme gedachten.
Dan de Bloemenmarkt. Romantiek in drijvende met glas omgeven winkels met een onmetelijke hoeveelheid bloemen. Ruiken doe je ze niet op dit uur maar, weten dat ze er zijn is al voldoende om vervuld te zijn van een niet bestaand aroma dat gelukkig maakt. Op dit korte stukje, richting Singel lijkt verder niet veel te beleven, ware het niet dat hier een heftige herinnering rust.
Naar de toilet gaand tijdens een volle zaal en terug komend in een zaal in dikke mist gehuld zonder publiek. Enkel twee personen die verbaasd opkijken bij mijn verschijning en mij zo snel mogelijk weg willen hebben. Ik realiseer me dat ik eerst de 'timer' van de vuur spuwende klok uitschakelen moet.
Dan sta ik buiten tussen de menigte die toekijkt hoe de brandweer de zaak overneemt en bel met de maker van de klok. Die is niet aanwezig want moet zijn vier vuurpijpen van het Dante Orgel zeker stellen in de Nieuwe Meer samen met een stel motorduivels met van die vette tatoeages op hun armen. Deze engelen uit de hel zijn van grote dienst geweest bij de spectaculaire begrafenis van Peter Gielen.
Erik vraagt of ik de brandstofkranen heb dichtgedraaid. Heb ik niet en dus ga ik naar de brandweercommandant om te melden dat er zich een paar bommen in de brandende ruimte ophouden. Samen banen we ons een weg door een door rook vergeven ruimten waar mannen in zwarte pakken de opdracht krijgen om de kranen te dichten. Daarna word ik snel afgevoerd en kan ik toekijken hoe de Roxy tot de grond toe afbrand.
De volgende dag ga ik gewapend met een camera kijken naar het dramatisch overblijfsel. De vuurklok hangt zielig tegen de wand, mijn kastje met elektronica verbrand maar, het geheel is niet ontploft. Dit is dus in vogelvlucht waar ik vaak aan denk als ik hier voorbij kom. De nasleep van deze zaak; de politie verhoren om onze onschuld aan de brand te bewijzen, de verzekeringsagent, vergaderingen met betrokkenen die zich allen wilden vrijpleiten. Het zijn slechts enkele seconden van voorbij trekken die een wereld van herinneringen losmaken.
Met een ruime bocht, langs de pissende beeldjes; voorsorteren om te kunnen zien of er tegenliggers onder het Koningsplein vandaan komen. En zo niet; dan vol gas er onder door om vervolgens uit te varen op de Singel die aankondigt thuis te gaan komen. Aan de linkerzijde een Godshuis en aan de andere zijde het verderf.
Een verbindingsgracht tussen Singel en Herengracht - wellicht de kortste en smalste gracht van Amsterdam - heeft sinds jaren een bord 'verboden voor gemotoriseerde boten' hangen. Het is echter de enige verbinding zonder helemaal om te moeten varen via de Blauwburgwal. Met een gevoel van jongensachtige stiekem plezier tuf ik altijd zo langzaam mogelijk door dit idillysch stukje. Als de keuken van het aanliggende Italiaanse restaurant nog open is groeten de koks altijd even. Behoedzaam de bocht naar rechts om; een oefening in zo mooi mogelijk draaien met het liefst minder dan een centimeter tussen wal en schip en zo min mogelijk vaart.
Na zo'n lange tocht ben ik flink afgekoeld. Het stuk dat voor de boeg ligt op de Herengracht is niet erg boeiend. Het moet wel afgelegd worden om daar te komen waar het weer leuk wordt. Er liggen in dit deel geen woonboten dus kan er in volle vaart opgestoomd worden. Vol gas in de nacht. Het lijkt alsof ik als een speer door deze gracht ga. Het water scheert langs in grote haast, zich afvragend waar het dit geweld aan te danken heeft. Met een stoere en strakke blik vooruit concentreer ik me op ieder verdacht schijnsel dat beweegt. Mijn blik is op dit uur altijd wazig. Met slechts min half gaan toch alle lichtjes schuiven en verdubbelen zich. Het onderscheid tussen stadsverlichting en een naderende boot bestaat slechts uit de relatieve beweging van de lichtpuntjes en als het mee zit de kleur. Ieder gevaar is nu aan mij gewaagd. Een fietser komt fluitend voorbij en ik zie dat hij twee maal zo snel gaat als ik. Na deze adembenemende vaart kom ik tot rust bij de poort voor de Leliegracht.
Recht voor mij doemen verlichte en statische brugbogen op, rechtdoor en links van mij de gezellige tegenpolen van de entree aan de Leliegracht. Die gezelligheid is bedrieglijk want dit kruispunt wordt druk bevaren door monsters die geen ruimte geven, plotseling lijken op de doemen als men er even niet op bedacht is. Het is hier zaak extra goed te letten en de ontsnapping reeds in gedachten te nemen omdat er nauwelijks plek is voor twee.
Voor het kruispunt met de Keizersgracht, waar men belaagd kan worden door drie richtingen is een oplossing gevonden. Halverwege de Leliegracht draai ik de Keizersgracht in via een zijboog van de brug en vermijd zo ieder verkeer dat ik tijdens mijn manoeuvre kan zien komen. Als er niets te zien is kan ik direct met een flamboyante draai direct vanuit de kleine brugboog de grote in terugdraaien om vervolgens met een trefzekere ruk naar rechts het tweede deel van de Leliegracht in te draaien. Altijd weer spannend omdat in de korte tijd van dit gedraai toch aan het ander einde van de Leliegracht een boot de hoek om kan komen en opnieuw de strategie bepaald moet worden met allerlei handelingen als gevolg hiervan.
Gelaten ga ik door de Leliegracht richting Prinsengracht. Ieder moment kan mijn gang verstoord worden door het monster dat met brede verlichting de bocht om komt draaien en geenszins van plan is te wijken. Eenmaal de smalle doorgang bereikt te hebben zijn er rechten verkregen om door te mogen gaan.
Opnieuw een sla-om ter vermijding van onzichtbaren die uit het niets plots naar voren kunnen komen. Al die aandacht is er op het moment gericht dat onvermijdelijk weer opnieuw komen gaat. Het moment van confrontatie waar snel en vooraf doordacht handelen noodzakelijk is. Een zeldzaamheid maar, het perspectief van de wallen dwingt nu eenmaal die alertheid af.
Een laatste draai, de Bloemgracht in, brengt het gemoed tot rust. Een paar woonboten laten zien dat het leven een makkie is - zeker wanneer het zich voltrekt aan de Bloemgracht. Ik parkeer mijn boot zoals altijd weer gemoedelijk op de vertrouwde plek. Het is net alsof het water hier een bekende is die op mij wacht en nooit doorstroomt.
De zon is allang onder. Deze dag vormt het sluitstuk van de zomer en straalt nog door tot in de nacht. Met een voorschot op de weemoed die nog komen moet grijp ik de spulletjes bij elkaar. Morgen gaat de zomer op vakantie.
(C) Marc Marc
Amsterdam, 25 september 2003